Omstreeks de derde eeuw is in het gebied rondom de Maasmond het eiland Westvoorne ontstaan. Het eiland was gunstig gelegen langs een belangrijke handelsroute naar Engeland en het Middellandse Zeegebied. De luwe zuidoostkant van het eiland was een uitstekende plek voor de handelsschepen om voor anker te gaan. Bij deze ankerplaats of ‘rede’ vestigden zich al snel allerlei kooplieden en vissers. Deze nederzetting kreeg de naam Goede Reede.
In 1312 kreeg Goedereede stadsrechten van heer Gereart van Voorne. Medio vijftiende eeuw was de stad uitgegroeid tot een bloeiend handelscentrum. De stad is een paar keer geteisterd door brand en stormvloeden en had te lijden onder de Hoekse en Kabeljauwse twisten, maar is telkens herbouwd. Op de verzanding van de haven had Goedereede echter geen antwoord, waardoor de stad zijn betekenis als handelscentrum in de loop van de zeventiende eeuw verloor. Goedereede raakte in verval. De stadsmuren werden niet meer onderhouden en werden uiteindelijk gesloopt.
De Sint-Catharijnekerk
In 1453 is gestart met de bouw van de aan Sint Catharina gewijde kerk. In die tijd was Goedereede nog een welvarende stad en er waren ambitieuze plannen voor een imposante kerk. In 1467 is men aan de westkant van de kerk begonnen met de aanleg van het fundament van de kerktoren. Pas in 1512 zijn de werkzaamheden aan de toren beëindigd. De hoge spits die men in gedachten had is er door geldgebrek niet gekomen. De kerktoren werd bekroond met een achthoekig laag bouwwerkje met een stompe spits.
Terwijl er nog gebouwd werd aan de toren is rond 1480 de kerk vergroot door de bouw van een zijbeuk aan de noordkant van de kerk. Het bouwwerk kreeg daarmee de allure van een kathedraal, ondanks de ontbrekende spits op de toren. Ruim een eeuw heeft de kerk er in alle pracht bij gestaan.
Toen de scheepvaart en handel zich ging verplaatsen naar nieuwe gunstiger gelegen havensteden, verdween de welvaart en werden de kerkelijke inkomsten geringer, met als gevolg dat de gelden niet meer toereikend waren voor het onderhoud van de kerk. Eind zestiende eeuw begon het verval en langzamerhand kwam de kerk in een bouwvallige toestand te verkeren, waardoor in 1706 tot afbraak van een deel van het schip moest worden overgegaan. Het resterende deel van de kerk met het koor werd in 1708 verbouwd tot een nieuwe kerk, los van de toren. Deze kerk is er nu nog.
Een kolenvuur op de kerktoren
In 1552 werd de kleine spits van de kerktoren afgebroken om op het platte dak een open vuur te stoken. In het begin brandde het licht van Goeree van 1 december tot 1 maart, later van 1 september tot 1 mei en pas aan het einde van de zeventiende eeuw werd het elke nacht gestookt. De kosten van de exploitatie van deze vuurbaak werden gedragen door het College van de Grote Visserij. Dit college bestond uit vertegenwoordigers van steden die actief waren in de haringvisserij en behartigde de belangen van deze bedrijfstak.
Als brandstof voor het vuur werden kolen gebruikt. Door de hitte van het vuur en het optakelen en bewaren van de zware kolen had de toren het zwaar te verduren. In de periode 1648-1654 woedde er een discussie tussen het stadsbestuur, het College van de Grote Visserij en de Staten van Holland over herstel van schade aan het torengewelf als gevolg van het vuur. Omdat de schade niet werd hersteld door het college heeft het stadsbestuur de toren in 1651 afgesloten, maar de staten bevalen het ‘vuren’ te hervatten. In 1654-1655 zijn alsnog uitgebreide herstelwerkzaamheden uitgevoerd, waarbij het niet duidelijk is wie nu uiteindelijk de kosten heeft betaald.
Vanaf eind zeventiende eeuw bevond zich op de toren een achtkantige lantaarn met tentdak. In deze lantaarn werd een kolenvuur gestookt, dat met een grote blaasbalg werd aangewakkerd. Het was echter een slecht beglaasde lantaarn, waardoor het vuur bij slecht weer en storm onvoldoende zichtbaar was. Er was dringend behoefte aan een betere verlichting.
Een lichtwachtersverblijf en een vaste Fresneloptiek
In 1833 is de oude lantaarn afgebroken en is er een nieuw lichtwachtersverblijf gemetseld op de kerktoren, met daar bovenop een koperen lantaarn. De lantaarn had twaalf zijden, waarvan er twee aan landzijde gesloten waren. In de lantaarn werd een vaste Fresneloptiek van de tweede grootte geplaatst, geleverd door Maritz&Zn uit Den Haag. Een olielamp met drie concentrische pitten fungeerde als lichtbron. Op 26 februari 1834 is het nieuwe licht voor het eerst ontstoken. Er waren drie lichtwachters, waarvan er twee bij afwisseling dienst deden op de toren. Een daarvan had de wacht en verzorgde het licht, de ander kon rusten in de bedstee in het lichtwachtersverblijf.
In 1879 kreeg de kerktoren een nieuwe vaste trommeloptiek van de eerste grootte, met een middellijn van 1,84 meter, geleverd door Chance Brothers uit Birmingham. Dit licht is op 17 augustus 1879 voor het eerst ontstoken.
In de periode 1894-1895 is de kerktoren grondig gerestaureerd. Dat was nodig omdat het buitenmuurwerk geheel of gedeeltelijk was uitgevallen, losgewerkt, ingewaterd, afgeweken, gescheurd of niet goed met het vaste muurwerk verbonden. De steunberen op de noordwestelijke en zuidwestelijke hoek van de toren, evenals de zuidelijke steunbeer op de zuidoostelijke hoek, zijn gedeeltelijk afgebroken en met machinale baksteen bekleed. Daarbij zijn alle oorspronkelijke decoraties verwijderd, waardoor de steunberen een strak uiterlijk kregen.
Een draailicht
De scheepvaart ging steeds hogere eisen stellen en in het begin van de twintigste eeuw was het vaste verkenningslicht van Goedereede onvoldoende functioneel: er moest een draailicht komen, dat beter herkenbaar was. In 1908 is een nieuw draailicht van de tweede grootte in gebruik genomen, geleverd door Bénard, Barbier & Turenne uit Parijs. Het was een groepschitterlicht dat 3 schitteringen per 15 seconden gaf. De optiek dreef op een kwikbad en werd aangedreven door een uurwerk met hanggewicht. Als lichtbron was een pharolinegloeilicht in gebruik, met als noodvoorziening een Blaugasbrander.
De laatste jaren als vuurtoren
Men bleef ontevreden over het licht van Goedereede: het stond gewoon te ver van de Noordzeekust af. In 1911 is men daarom begonnen met de bouw van een nieuwe vuurtoren op het Westhoofd. Op 30 mei 1911 is de nog zo goed als nieuwe optiek op de kerktoren gedoofd. De optiek werd gedemonteerd en opgeslagen in afwachting van plaatsing op het Westhoofd. Er is een tijdelijk minder sterk hulpgroepbliksemlicht geplaatst op de noordwesthoek van de kerktoren. Dit licht is aan landzijde een tijdje verduisterd geweest door de lantaarn van de lichttoren. Later is de lantaarn gedemonteerd en overgebracht naar het Westhoofd.
Op 8 mei 1912 is het hulpgroepbliksemlicht vervangen door een vast wit licht, met een versterkte sector van 80 waarvan de as samenviel met de ‘lichtenlijn Slijkgat’, die werd gevormd door de kerktoren en de IJzeren Baak op het Flaauwe Werk. Het betrof een groot model boeilantaarn van het fabricaat Pintsch, met een Blaugasgloeilicht. Hiervoor werd een gasketel op de kerktoren geplaatst en gasleidingen aangebracht. Tevens werd in september van dat jaar een semafoor voor nachtelijke stormseinen op de kerktoren geplaatst. Deze zware ijzeren seinpaal had een vastlichtdioptriek met Blaugasgloeilicht, dat was aangesloten op de gasketel die ook het geleidelicht voedde.
Door verandering van de vaargeul van het Slijkgat kon de kerktoren op een gegeven moment niet meer als hoog licht van de lichtenlijn functioneren. In 1924 werd er daarom een nieuw hoog licht geplaatst langs de Middelweg, nabij het Flaauwe Werk, bestaande uit een ijzeren, open-gewerkte toren. Het Blaugasgloeilicht op de kerktoren werd eind 1924 gedemon-teerd en overgebracht naar het nieuwe hoge licht langs de Middelweg. Ook de semafoor is van de toren gehaald en verplaatst naar een duintop bij Goedereede-Havenhoofd. Vanaf dat moment was de kerktoren geen vuurtoren meer.
Omdat de kerktoren geen nautische functie meer had is hij in 1926 overgedragen van het departement van Marine aan het departement van Onderwijs, Kunst en Wetenschap. In 1952 is uiteindelijk ook het lichtwachtersverblijf afgebroken. Vanaf dat moment was niet meer te zien dat de kerktoren ooit vuurtoren was.
In de periode 1973-1978 heeft de Rijksgebouwendienst de kerktoren aan een grondige restauratie onderworpen, waarbij de steunberen weer in oorspronkelijk staat zijn gebracht. Na de restauratie is een carillon geplaatst bovenin de kerktoren.